Harmonielaan 27 Someren-Eind

Elementen

Bloemblok voor akkervogels

Een bloemblok wordt ingezaaid met een mengsel van eenjarige en meerjarige kruiden en wordt niet gemaaid. Om de twee jaar wordt de helft van het bloemblok opnieuw ingezaaid. Het bloemblokmengsel bloeit gedurende een lange peri­ode en is daardoor zeer aantrekkelijk voor insecten zoals dagvlinders en wilde bijen. Een bloemblok voorziet akkervo­gels het hele jaar van dekking, nestgelegenheid en voedsel. Dat leidt tot een toename in algemene akkerbiodiversiteit. Hiervan profiteren zowel muizeneters (bijvoorbeeld grauwe kiekendief) als akkervogels die op insecten en onkruiden foerageren (bijvoorbeeld veldleeuwerik).

Download infoblad 1

Bomenrij en solitaire boom

Bomenrijen komen in een grote verscheidenheid aan vormen voor en zijn vaak zeer bepalende elementen in het landschap. Op de zandgronden komen ze voor langs perceelsgrenzen en paden. In het zeekleigebied staan ze vaak op de slapende dijken. Bomenrijen hebben een landschappelijke waarde en waarde als ecologische corridor, bijvoorbeeld voor vleermuizen.

Bossingel en bosje

Een bossingel is vaak een doorgeschoten oude houtwal. Als er geen hakhoutbeheer is groeien de struiken uit tot forse bomen. Onder de bomen staan inheemse struiken zoals lijsterbes en vuilboom. De vuilboom heeft een lange bloeiperiode en is daarom goed voor bijen. Een bossingel met een boomlaag en goed ontwikkelde struiklaag is ecologisch heel waar­devol. Een bossingel vraagt minder onderhoud dan een houtwal of –singel. Bosjes zijn er in allerlei vormen en maten. Ze zijn vaak aan­geplant op grond die voor de landbouw minder geschikt was.

Download infoblad 1Download infoblad 2

Botanisch weiderand

Een botanische weiderand ontstaat als de rand van een perceel niet wordt bemest. Zonder bemesting groeit er minder gras en een aantal inheemse kruiden neemt toe. Hiervan profiteren insecten. Als de weiderand naast een sloot ligt heeft de rand ook een positief effect op de waterkwaliteit. De weiderand moet altijd naast een landschapselement liggen.

Download infoblad 1

Botanische hooilandrand

Een botanische hooilandrand wordt niet bemest. De ecologische waarde is groot omdat de rand niet wordt beweid en pas na een bepaalde datum gemaaid mag worden. Hierdoor is de rand niet alleen voor inheemse kruiden waardevol, ook vogels van open gebieden in de rand broeden er, zoals de patrijs, gele kwikstaart en graspieper.

Download infoblad 1Download infoblad 2

Elzensingel

Elzensingels bestaan uit een enkele rij zwarte elzen die vaak aan slootkanten staan. Elzensingels komen voor in vochtige tot natte gebieden zoals beekdalen en in het slagenlandschap op de overgang van de zand- naar kleigronden in de buurt van Waalwijk. Elzensingels zijn een belangrijke schuilplaats voor dieren in het cultuurlandschap. Door cyclisch hakhout­beheer wordt periodiek het element ‘teruggezet’.

Griendjes

Griendjes zijn een specifieke vorm van hakhoutbeheer. Het ver­bouwen van wilgen was lange tijd gebruikelijk in moerassige streken. Deze wilgen werden elke 3 tot 4 jaar op enige tien­tallen centimeters tot een meter boven de grond afgezaagd. De wilgentenen werden o.a. gebruikt als rijshout ter bescher­ming van waterkeringen. Vooral de oude wilgengrienden hebben vaak een rijke ondergroei van planten, varens en mossen. Wilgengrienden zijn van belang als broedgebied voor zangvogels en ze vormen een belangrijke schuilplaats voor o.a. reeën en kleine zoogdieren.

Hakhoutbosje of geriefhoutbosje

Boeren hebben in het verleden ook bosjes aangeplant die als hakhout werden beheerd. Deze bosjes zijn ‘geriefhoutbosjes’. Boeren haalde er voor ‘eigen gerief’ hout uit voor brandhout, staken voor de groentetuin, hout voor gereedschapsstelen en takkenbossen voor bakovens. Het is belangrijk om deze kleine historische natuurpareltjes te behouden en goed te beheren als hakhout

Download infoblad 1

Hoogstamboomgaard

Hoogstamboomgaarden staan vaak op en nabij erven, bij land­goederen en op buitenplaatsen. Ze hebben een belangrijke ecologische en landschappelijke betekenis. Daarom worden boomgaarden weer aangeplant, vaak met oude fruitrassen.

Download infoblad 1

Houtwal en houtsingel

Een houtwal is een aarden wal begroeid met overwegend zomereik. Ze zijn soms eeuwen oud en werden voor allerlei doeleinden aangelegd: tegengaan verstuiving, als veekering en voor levering van brandhout. De jongere houtsingels hebben geen aarden wal. Nu hebben deze houtwallen en -singels vooral een landschappelijke en ecologische waarde. De lijnvorm is beeldbepalend in het kleinschalige landschap op zandgronden. Ze zijn een belangrijk biotoop en ver­bindingszone voorkleine zangvogels en kleine zoogdieren. En vleermuizen gebruiken de lijnvormige landschapselemen­ten voor hun oriëntatie en als verbindingszone. Door cyclisch hakhoutbeheer wordt periodiek het element ‘teruggezet’.

Download infoblad 1

Infiltratiegreppel

Een infiltratiegreppel is een relatief ondiepe greppel die even­wijdig aan de beek of waterloop ligt. De infiltratiegreppel vangt afstromend water van de akker of het weiland op zodat dit niet direct in de beek of waterloop terecht komt. Doordat het water in de greppel infiltreert wordt het water in de beek minder belast met meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen.

Knip- of scheerheg

Geschoren heggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. In Brabant vooral op en rond erven. Ze dienden als veekering en eigendomsmarkering. De door­nige meidoornhagen hadden vooral een belangrijke functie als veekering. Met de komst van het prikkeldraad zijn veel heggen verdwenen. Heggen zijn geliefd bij mussen, een ooit algemene soort die nog steeds in aantal achteruit gaat. Heggen met meerdere struikensoorten (‘gemengde haag’) zijn van grotere waarde voor dieren.

Download infoblad 1

Knotbomen

Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam, waarbij perio­diek de boven op die stam groeiende takken worden geoogst. Door die oogst ontstaat er op deze hoogte een vergroeiing van de stam: de knot. Per regio verschillen de boomsoorten die worden gebruikt. De meeste voorkomende knotboom is de knotwilg. Andere soorten die in Brabants als knotboom voorkomen zijn: popu­lier, eik, berk, es, zwarte els, veldesdoorn en haagbeuk. Knotbomen zijn vooral van belang voor holenbroeders, zoals steenuil en gekraagde roodstaart

Download infoblad 1

Natuurvriendelijke oever

Natuurvriendelijke oevers zijn vergraven slootoevers met een plas- of dras berm of een flauw talud. De begroeiing bestaat uit plantensoorten van natte ruigten en natte graslanden of uit riet. Oevers die niet bemest en niet teveel gemaaid worden zijn rijk aan plantensoorten en zijn daarom aantrekkelijk voor allerlei insecten en voor vogels om erin te broeden. De oevers die voornamelijk bestaan uit riet zijn aantrekkelijk voor rietvogels zoals de kleine karekiet en rietgors.

Patrijzenrand

Een patrijzenrand bestaat uit twee stroken: een strook met een graankruidenmengsel en een strook met een mengsel met lage grassen en kruiden. Door de twee stroken ontstaat er een afwisselend biotoop waardoor deze rand alles biedt wat een patrijzen en andere akkervogels nodig hebben. Broedgelegenheid in het voorjaar, voedsel in de vorm van insecten voor de kuikens en dekking en voedsel (zaden) in de winter

Download infoblad 1

Poel en klein historisch water

Kleine wateren met een historische betekenis zijn bijvoorbeeld drinkpoelen voor het vee, brandputten voor bluswater, visvijvers, schapenwasplaatsen, pingoruïnes en veenputten. Poelen zijn van grote waarde als voortplantingsbiotoop voor amfibieën en libellen. Door schaalvergroting in de landbouw zijn veel drinkpoelen gedempt. De laatste decennia zijn door burgers weer veel nieuwe poelen aangelegd.

Download infoblad 1

Struweelhaag

Een struweelhaag bestaat vooral uit doornstruiken. De mei­doorn komt het meest voor, gevolgd door de sleedoorn, hondsroos en egelantier. Struweelhagen komen voor in het Maasheggengebied in Oost-Brabant en op kleine schaal in de beekdalen. Als struweelhagen ‘gevlochten’ worden en ontstaat een ‘vlechtheg’. De meeste struweelhagen worden niet gevlochten en bestaan uit breed uitgegroeide struiken. In het broedseizoen en in de winter trekken ze met een groot aanbod van bessen veel vogels aan. Vleermuizen gebruiken ze voor hun oriëntatie.

Download infoblad 1

Struweelrand

Struweelranden ontstaan door extensief beheer, waarbij de natuur haar gang kan gaan. Afhankelijk van het beheer domi­neren ruigtekruiden, struiken of een combinatie van beide. Een struweelrand kan zowel vrij, als aansluitend aan een ander element liggen. Struweelranden dienen vaak als over­gangsgebied tussen agrarisch gebruikte percelen en bossen, en zijn dan een soort naar voren geschoven bosrand. Als struweelranden gunstig liggen ontstaat een warmer microkli­maat dat belangrijk is voor broedvogels, insecten, amfibieën en reptielen.

Download infoblad 1

Wandelpad over boerenland

Wandelpaden over boerenland kennen we in ons land vooral van Zuid-Limburg. Daar kun je op veel plaatsen dwars door de weilanden lopen. Dit type wandelpad zien we ook in Brabant steeds meer. Soms is het een initiatief van één boer maar er zijn ook initiateven van meerdere boeren, waardoor een heel netwerk aan wandelpaden ontstaat. Bijvoorbeeld in het Land van Heusden en Altena. Ook worden historische paden weer in ere hersteld, zoals kerkepaden. Vaak sluiten deze paden aan op andere wandelroutes en wandelnetwer­ken in het gebied waardoor het elkaar versterkt.

Waterbergingsvoorziening

Bij hoge waterafvoer door piekbuien is het soms nodig om de overvloed aan water tijdelijk te ‘parkeren’. Dit kan in een water­bergingsvoorziening die gevuld wordt als in de waterloop een bepaald peil overschreden wordt. Na de piekbui stroomt het water weer langzaam naar de waterloop

Wilde bijenrand

Een bijenrand biedt nestgelegenheid en voldoende voedselaan­bod aan de honingbij en aan wilde bijen. De rand draagt bij aan de doelstellingen van de Nationale Bijenstrategie. Wilde bijen zijn als bestuivers onmisbaar voor het behoud van flora en fauna in Nederland én zijn cruciaal voor de land- en tuinbouw. Door een rand in te zaaien met een speciaal voor bijen geselecteerd zaadmengsel vinden de bijen voedsel. Om ervoor te zorgen dat er altijd voedsel is voor de bijen wordt de rand gefaseerd gemaaid. Er is dus altijd een deel dat niet gemaaid wordt.

Download infoblad 1

Wintervoedselrand

In wintervoedselranden staan granen en kruiden die ook in de winter blijven staan. Ze zijn belangrijk als foerageerhabitat voor in Nederland overwinterende vogels zoals de patrijs en de geelgors. Ook veel andere (akker)vogels zijn tijdens de winter afhankelijk van niet geoogste granen en onkruidza­den. Meer foerageerhabitat zoals wintervoedselranden en (graan)stoppels, draagt bij aan de winteroverleving en dus de populatieaantallen van deze akkervogels.

Voor zaadeters als gorzen, mussen en vinkachtigen (kneu) is het belangrijk dat de hoeveelheid voedsel toereikend is tot en met het vroege voorjaar. Wintervoedselranden moeten dan ook tot en met maart blijven liggen. Het is essentieel dat wintervoedsel­randen naast opgaande vegetatie liggen als struweel, heg, houtwal, bosje (droge dooradering), omdat gorzen, mussen en vinken daar dekking voor predatoren vinden

Download infoblad 1
meer groen
begeleiding
subsidies
Copyright © 2024 Vinken Landschapsontwikkeling
Met ❤ gemaakt door Loeihard!